Tussen het kleine meisje en mezelf was het geen liefde op het eerste gezicht. Toen ze midden in de nacht voor het eerst op mijn buik gelegd werd, was ik blij dat ze er eindelijk was, blij dat het voorbij was ook. Ik voelde automatisch de drang om voor haar te zorgen maar verliefdheid? Nee. De uren en dagen nadien vlogen voorbij in een waas van aanleggen, pampers verversen, bloedverlies, te veel bezoek, geween en nog veel meer aanleggen.
En toen kwam die beruchte ‘nacht 2’: het meisje zat door haar reserves heen en mijn melkproductie was nog niet helemaal op gang. En dus… weende ze, weende ze, weende ze. Heel de nacht. Ontroostbaar. Rondwandelen, aanleggen, wiegen, aanleggen, nog rondwandelen, aanleggen,… en ondertussen geween. Het kleine hongerige meisje in de armen van de radeloze moeder zonder slaap. Helemaal alleen met twee in die grijze, cleane ziekenhuiskamer.
Maar in dat donkere moment van wanhoop gebeurde het. Tijdens het drinken legde ze haar ene kleine mini-handje op mijn borst en streelde ze met het andere handje over mijn ribben in mijn zij alsof ze zeggen wilde: “Het komt wel goed.” Haar onbewust gekietel vulde mijn hart plots met liefde, warm en intens. Mijn hart stroomde over tot heel mijn lijf gevuld was en ik huilde tranen van wanhoop en geluk tegelijk.